De vrienden stonden voor Maas die ze met een zuur gezicht aankeek.
Zeker augurken gegeten als ontbijt. dacht Kars.
“Ons strafwerk”, zei Wouter. Hij legde het op het bureau van Maas.
“Hmmm”, antwoordde Maas.
Kars en Mara legden het erbij.
Toen ze op hun plaats zaten en de les druk bezig was, bekeek Maas het werk.
Er kwam een flauw glimlachje bij hem bij het lezen van Kars’ werk. Het werk van Mara beviel hem ook wel.
Toen hij het werk van Wouter bekeek werd hij vuurrood. De adertjes op zijn slapen zwollen een beetje op.
“We hebben een mooi volkslied, maar ik voel me niet genoodzaakt hier aan mee te doen. Alle landen zijn even belangrijk en door het zingen van dit lied zouden we ons land verhogen. Laten we blij zijn dat we leven en hopen dat alle mensen ooit een mogen worden.”
Langzaam stond Maas op. “Pieters!”, bulderde hij door de ruimte
Iedereen keek geschrokken op. Wouter legde langzaam, zijn pen neer en liep naar voren.
Dit had hij wel verwacht, maar dat boeide hem niet.
Toen hij langs Kars liep, die hem vragend aankeek, haalde hij zijn schouders op.
“Pieters, naar de rector. En neem dit vod mee.”