Op een mooie morgen in de herfst liep het kleine lam
huppelend het bos in. Hij moest kastanjes zoeken voor het kastanjebrood wat zijn
moeder wilde bakken. Fluitend liep hij met een zak over zijn schouder het pad
op het bos in. Achter een boom stond een wolf die in het kleine lam al een
lekker gebraden boutje zag. Met zijn grote tong likte hij zijn snuit af. Toen het
kleine lam in de buurt kwam, stapte hij achter de boom vandaan.“Goeiemiddag,
kleine vriend”, zei hij zo vriendelijk mogelijk.
“De wolf!”, gilde het kleine
lam en wilde wegrennen.
“Niet zo’n haast, niet zo’n haast”, zei de wolf
smekkend. Hij kon hier niets aan doen, want hij had al drie dagen niet gegeten. “Wat
kom je doen in het bos? Misschien kan ik je helpen.”
Het kleine lam keek de wolf
even nadenkend aan. “Misschien is hij toch niet zo kwaad als hij eruit ziet”, dacht het kleine lam. “Ik moet kastanjes zoeken voor mijn moeder. Ze wil een
kastanjebrood bakken.”
“Kastanjes?”, vroeg de wolf verrast. “Ga maar mee. Mijn hele
schuur ligt vol kastanjes. Je mag er zoveel pakken als je wilt.”
“Echt?” vroeg
het kleine lam. Hij was verbaasd over zoveel vriendelijkheid van de wolf. De wolf
pakte het kleine lam zacht bij zijn schouders en liep met hem naar zijn huis. De
wolf opende het luikje van het schuurtje en liet het kleine lam naar binnen
gaan. Wat het kleine lam niet wist, was dat het geen schuurtje was, maar een kooi. Hij
zag opeens de tralies waardoor hij de keuken van de wolf zag. “Ha, ha!”, lachte
de wolf. “Jij wordt mijn avondeten.” Het kleine lam liet pruilend zijn lip
hangen. “Ik ben niet lekker”, probeerde hij. “Daar zorg ik dan wel voor”, lachte
de wolf. Het kleine lam ging in een hoekje zitten en dacht na. Hoe kan ik
mijzelf hier uit redden? dacht hij.
In de keuken hoorde hij hoe de wolf
voorbereidingen trof om hem over een uurtje met uitjes en een appel in de bek in
de oven te schuiven. Opeens wist hij het. Aan de rand van het bos was een
afgrond. Je kon dit niet zien omdat er struiken voor stonden. In de afgrond
groeiden doornen. Zijn vader had hem regelmatig gewaarschuwd. Nu kon het zijn
redding zijn. “Meneer Wolf?”, zei hij zacht. De wolf hoorde niets, want hij was
nog steeds druk bezig. Het kleine lam schraapte zijn keel. “Meneer Wolf?”, riep
hij harder. “Wat?”, riep de wolf boos. “Als u lekker wilt eten, moet u mij niet
hebben. Ik ben klein en heb weinig vet. Ik weet een plek waar vette geiten staan. Die
kunt u veel beter eten.
En u heeft zeker voor drie dagen genoeg.”
De wolf
luisterde aandachtig en zag dat het kleine lam inderdaad niet veel vlees
had.
“Goed!”, zei hij. “Als jij mij bij de geiten brengt, laat ik je vrij.”
De wolf
pakte een stuk touw en haalde het lam uit het hok. en bond het touw om zijn
middel. “Vooruit! Breng me bij de geiten. ”
Het kleine lam huppelde vooruit en
dacht aan het moment dat de wolf over bosjes zou springen.
“Hier is het", zei
het kleine lam. Hij bleef staan bij een boom voor de struiken. De wolf bond het
kleine lam aan de boom
“Jij blijft hier. Als ik de geiten heb, laat ik je gaan.” “Die is dom", ,dacht het kleine lam lachend. De wolf nam een aanloop en sprong
over de bosjes heen. Met een luide kreet kwam hij in de doornen terecht. “Smakelijk
eten!”, riep het kleine lam. Hij maakte zichzelf los en huppelde naar huis. Onderweg
raapte hij zoveel kastanjes als hij kon.